woensdag 1 januari 2014

Gronings staal - elk fundament komt oet de tied

Op staal funderen
staal is een oud woord dat veel verder terug gaat dan de uitvinding van het 'gestaalde ijzer' dat wij tegenwoordig als staal aanduiden.
⇒ staal ≠ ijzer ⇒ staal ≠ metaal
⇒ staal = stevig, (stevig) staand/rustend op (vergelijk met steel, stal(len), staan)

Op staal funderen houdt in dat e.e.a. een stevig (stalen) fundament heeft (liefst diep ingegraven in de grond) en dus niet op palen.
  • Idealiter doe je dat op een stabiele laag van liefst scherp zand,
  • maar het kan ook een geplempte laag slemp zijn.
    Door in een diep uitgegraven funderingssleuf een dikke laag slemp te plempen krijg je in principe (na uitwatering) een mooie vlakke stevig (aanvoelende) standlaag.

Sinds de uitvinding van (moderne) heitechnieken is funderen op staal minder gangbaar; 
Vroeger leerden wij op school (in het Utrechtse) dat alleen (nog) op zandgronden (zoals in ’t Gooi en op de Heuvelrug) op staal werd gefundeerd. O[ (de nattere) veen en kleigronden moest ofwel worden geheid danwel worden gekozen voor 'drijvende' funderingen.
Dat drijven moet je ruim zien; een vlakke gespannen betonnen plaat/bak drijft ook op/in het veen/klei. 


Stalen funderingen door de eeuwen heen:
- Staalhouten funderingen 
(diep) ingegraven houten vlak gelegde balken (stalen/stelen) vormden het staal waarop de staken van de muur konden worden geplaatst.
Het grote voordeel van deze bouwwijze was dat de staken/palen niet meer onafhankelijk van elkaar konden verzakken, ze drukten allemaal op het staal (de funderingsbalk). 
Op een dergelijk stevige(stalen) fundering kon je relatief zware muren dikke muren zetten. Dat gebeurde dan ook aanvankelijk door het een weefsel van takken ingesmeerd met een dikke brei van leem, later steeds zwaarder door het tussen twee van deze lemen wandjes storten van allerhande lichter of zwaarden materiaal. Dat was soms een mengsel van stenen en zand of gewoon een indgrogende brei van leem. Maar ook meer isolerende vullingen zoals losse droge bladeren werden vaak gebruikt in deze oervorm die zich later heeft ontwikkeld tot de ons bekende boerderij en huisvormen maar ook vakwerkbouw (zoals nog goed zichtbaar in ons eigen Limburg).

- Steen op staal
De muren zijn in de loop der tijd steeds zwaarder geworden, vooral ook omdat zeker voor het ondergrondse deel van de muur en het verdiep (huisvloer uitgegraven in de grond = verdieping) meer en meer gekozen werd voor meer waterbestendige materialen van steen en nog later baksteen.
Daardoor ontstond een volgend probleem; De houten staalbalken rotten veelal eerder weg dan de muur er die er op rustte.

- Dierhuiden, koevellen als staal 
Door de houten staalbalken te vervangen door een fundering op vervette gelooide huiden werden twee, drie belangrijke 'verbeteringen bereikt; 
- een vergroting van het draagvlak door de eerste/onderste laag van vlak op de bodem gevleide huiden
- eventueel een boven op deze eerste laag een soortement van leren goot gevuld met de onderste gestorte stenen of muurwerk en zijdelings opgesloten door ofwel stortzand/plemp danwel de ter plekke aanwezige (eerder uitgegraven) grond.
- een duidelijk een meer rotbestendige fundering in die gebieden waar staalrot een probleem was. Maar ook zo’n leren goot heeft niet het eeuwig leven; op den duur zal in ’slappe’ grond de steenstort de neiging krijgen toch uit te zakken.

- Metselwerk met meer/minder waterbestendige mortels
reeds in de romeinse tijd werden op de stalen-balken gemetselde stenen funderingen gelegd. Romeinse mortels waren vaak zeer waterbestendig (Romeinen konden beton maken, een kunst die eeuwenlang verloren is geweest).
Het voordeel metselwerk op staal-hout is dat het metselwerk zichzelf redelijk goed in verband houdt en dus verzakkingen tegen gaat.
Maar als de onderliggende staal-balken gaan rotten heb je toch een probleem; Harde mortels zullen breken als het staal zijn draagkracht verliest, zachtere waterminnende mortels zoals leem zullen zich voegen en meebewegen (getuige de vaak prachtig golvende lagen in eeuwenoud metselwerk.

- Volledig gemetseld staal
in plaats van op staal-hout kon je natuurlijk ook gelijk metselen op een vlakke ondergrond, zandgrond lent zich daar prima voor maar ook goede droge plemp (van fijn zand en kleislib) kan heel wat dragen. En door door de voet van de funderingmuur (trapsgewijs) te verbreden neemt de draagkracht toe (en de kans op verzakking door overbelasting af).
Dit zijn in principe het soort (staalloze) staal-funderingen waar wij het tegenwoordig over hebben.
En afhankelijk van de ondergrond en het gewicht van het opstaande muur en daarop rustende dakwerk is veelal een keuze gemaakt tussen de kosten van een extra zware (= draagkrachtige) fundering en de noodzaak voor, en beurs van, de bouwer. 

Gronings 'staal' en de gaswinning

Blijkbaar zijn keuzes zoals de diverse bouwers en bouwheren die eeuwenlang gemaakt hebben niet al te slecht geweest. 
De gemetselde fundering (vroeger met leem-mortels, later steeds vaker met sterkere, meer starre/breekbaarder mortels zoals schelpkalk, trass-cement en sinds iets meer dan een eeuw ook en in toenemende mate keihard portland-cement) werd op staal gelegd. Doorgaande strokenfunderingen met sterk verbrede voet voor muurwerk, en dito gemetselde stiepen voor de ≫zoelen≪ (→zuilen, gebintenstijlen). Hoe groter de te verwachten druk op de fundering hoe zwaarder men deze metselde.
Op zandgronden uiteraard op en op slappere ondergronden op stortzand of plemp.
Kijk je naar de typische Groninger huizen in de Ommelanden, het Groninger platteland, dan valt al gouw op dat er het aantal bouwlagen langsrijd zeer gering was: Begane grond, een zolder en als het even kon een deels onderkelderd (deel van het) voorhuis. rBlijkbaar was er ruimte genoeg en was er dus geen reden om hoog en zwaar te bouwen.

  • dorpshuizen en rentenierswoningen
    meestal één enkele bouwlaag (tot c.a. 3,5m hoog) met een (bewoonbare) zolder, deels onderkelderd (met opkamer/opkamers boven de kelder).
    Het relatief lage muur- en dak-gewicht vraagt niet om extra zware /brede funderingen.
  • mini-boerderijtjes, de veelal voor het Ommeland zo typische landarbeidershuizen .
    Het zijn vaak net miniatuuruitvoeringen van de Oldambster (heeren-)boerderijen compleet met krimpen en korenzolderraampjes.
    - Het voorhuisje is niet al te hoog en bevat één bouwlaag met zolder/vliering (v.v. korenzolderraampjes). 't Verdiep aan de zijden is meestal minder dan manshoog en slechts na de krimp kan je rechtop staan onder het dak of de zoldering.
    - Het achterste gedeelte, feitelijk de schuur is ook net als traditionele Fries schuren gebouwd, dus compleet met een dekbalkengebint rustend op enkeleen beperkt aantal spanten. Uit kostenbesparing (scheelt een spant) of praktische overwegingen (ruimtewinst) zal het gebint niet zelden ingebalkt achtermuur en soms ook in de voormuur. Een echte brandmuur tussen voorhuis en schuur zat/zit er vaak niet (meer) in of was nooit meer dan een houten of deels stenen wand.
    - De fundering hoeft niet al te zwaar te zijn, de muren dragen hoogsten een deel van het dakgewicht. Het dak wordt grotendeels gedragen door het (op afzonderlijke stiepen gefundeerde) gebint. 
  • Groninger boerderijen; Dit zijn vaak zeer grote panden maar ook deze panden zijn relatief licht gebouwd.
    De bouwwijze is vrij traditionele (zeker oorspronkelijk); het zijn in feite enorme Friese schuren (soms verscheiden naast elkaar gekoppeld) met een voor de voorste schuurmuur een stenen voorhuis.
    De (oudere) Oldambster boerderijen kenmerken zich door een voorhuis dat min of meer één geheel vormt met de schuur.
    De Kop-(hals-)romp boerderijen hebben een voorhuis dat duidelijk een afzonderlijk 'aanbouwsel' aan de schuur en/of een tussengelegen hals betreft.
    - De vaak imposante en ook grote voorhuizen hebben veelal niet meer dan één bouwlaag plus een korenzolder. De laatste diende weliswaar ook voor (brandveilige) opslag van een deel van de oogst (m.n. het zaaigoed) maar de druk wordt vaak goed verdeelt over de veelal diep en relatief zwaar gefundeerde  buitenmuren, gang en tussenmuur/tussenmuren en de vaak allesbepalende zware brandmuren.
    - Het achterhuis in de schuur is vaak minder zwaar maar nog steeds stevig gefundeerd (de stalmuur van de koegang ligt veelal min of meer in het verlengde van de muren van het achterhuis; Tezamen vormen ze de dragende muren voor de schuurzolder (vergelijkbaar met de hilde in andere boerderij-typen).
    - De buitenstalmuur is vaak redelijk zwaar en diep gefundeerd (wegens de belasting door de schuurzolder)...
    - de overliggende muur aan de baan/baanderzijde is vaak veel minder zwaar gefundeerd, die hoefde muur heeft ook nauwelijks wat te dragen, immers het dakgewicht rust grotendeels op het gebint en de onderliggende gebintestijlen.
    - Het dakgewicht wordt dus (met uitzondering van het voorhuis) gedragen door het gebint (en soms deels door inblazing in brandmuur en achtermuur) geen wonder dus dat de gebintestijlen die paarsgewijs de gebintespanten vormen relatief zwaar (maar afzonderlijk) gefundeerd zijn op veelal enorme gemetselde stippen met sterk verbrede voet.
    Hedendaagse bouwers zijn vaak zeer verbaasd als ze merken dat de ene zijde van de schuur veel zwaarder en dieper gefundeerd is dan de andere zijde. Maar er was vaak goed over nagedacht. En destijds mag arbeid relatief goedkoop zijn geweest , materiaal, stenen en hout dus, waren dat zeker niet; reden genoeg om goed na te denken over onnodig materiaalverbruik en dus bouwkostenbesparingen. Liever een zwaarder gebint dan een onnodig zware muur aan de baanderzijde.

Best goed gebouwd...
Tot voor kort stonden vaak eeuwenoude op staal gefundeerde huizen, op zand maar ook op slappere ondergronden, er keurig en niet of nauwelijks verzakt bij.
Sinds de jaren ’70 ontstonden de problemen.

Deels door het steeds verdere peilaanpassingen t.b.v. ruilverkaveling, landbouw, waterschapshervormingen…, kortom de problemen die overal in het hele land optreden...;
Maar hier bij ons in Groningen (maar ook andere plekken waar gas wordt gewonnen) hebben we veel meer last dan op grond van die normale peilaanpassingen (vaak zelfs tegengesteld daaraan) is te verklaren.
Gek genoeg zijn veel van onze problemen wel prima te verklaren (maar helaas niet altijd direct en onomstotelijk te bewijzen) door de gecombineerde gevolgen van gaswinning; Namelijk; trillingen/bevingen, bevingsgerelateerde verweking en vervloeiïng (liquificatie en liquefactie), bodemdaling en bodemdalingsgerelateerde peilaanpassingen.

Maar zonder keihard bewijs dat juist ook jouw huis juist het 'slachtoffer' is geworden van de gecombineerde beschadigende gevolgen van de gaswinning, blijft een probleem; Ook bij de huidige voorstelling van de (aanstaande) omgekeerde bewijslast.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten