woensdag 29 juni 2016

Open brief aan de Tweede Kamer - Morele en ethische grondslag voor de Mijnbouwwet - een eerlijker bewijslast

Noordbroek, 29 juni 2015
Open Brief aan:
 Liesbeth van Tongeren en met haar…
alle overige leden van de Tweede Kamer
Geachte vrouw van Tongeren, beste Liesbeth,
en met u alle overige leden van de Tweede Kamer 
(en alle verdere lezers/geadresseerden);


onlangs verzuchtte u dat van alle eMail en brieven die uit het land kreeg over de beleidsterreinen die u in uw portefeuille behartigt, verreweg de meeste gaan over de problemen rond de gaswinning in Groningen…;
Ook deze eMail gaat over deze problematiek…;
Maar laat ik het breder trekken door het meer specifiek te hebben over de morele/ethische grondslagen van de Mijnbouwwet en wat die mijnbouwwet zou moeten bewerkstelligen m.b.t. tot partijen die te lijden hebben van (ernstige) mijnbouwschade als gevolg van de mijnbouwactiviteiten in hun omgeving.
De aanleiding,

Verschillende partijen zijn al geruime tijd bezig met diverse procedures tegen de NAM en zelfs tegen de Staat om de geleden en te lijden schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten en meer specifiek de gaswinning, vergoed danwel geregeld te krijgen.
Het zijn stuk voor stuk dappere lieden die het willens en wetens willen opnemen tegen partijen en krachten waartegen ze vooral in financiële en emotionele zin juridisch niet of nauwelijks opgewassen zijn…., zelfs nauwelijks opgewassen kunnen zijn.

Onlangs kreeg ik van een 'kennis’ te horen dat ze na lang touwtrekken eindelijk de toevoeging van een advocaat had gekregen…; en hoewel relatief jong (en onervaren?) waarschijnlijk geen slechte. Goed nieuws dus voor deze gedupeerde, ze kan eindelijk van start; maar daarmee is de race natuurlijk nog niet gelopen, want ook met deze jonge maar tegelijkertijd ook redelijk doortastende advocate zal ze in juridische zin bereid moeten zijn door roeien en ruiten te gaan. 

De gang naar de Rechter is zeer ingrijpend en slopend, dat mocht ik onlangs weer ervaren toen ik 'even' bij Sijbrand en Richtje (Nijhoff) de kans kreeg  delen van de reactie van de advocaten van de NAM (De Brauw/Blackstone&Westbroek => dBB&W) in repliek en dupliek op Kalmijn en Spithof (de advocaten voor Nijhoff) te mogen/kunnen doorlezen.
Naast allerhande, voor de gemiddelde lezer (niet juristen) lachwekkende, tegenwerpingen van formele en procedurele aard, bestond het relaas van de advocaten van de NAM uit een lange lijst van op het oog gemakkelijk te ontzenuwen uitvluchten, halve-waarheden en complete leugens waarmee pagina na pagina werd gevuld. Het stuk was het kennelijk resultaat van de bekende tactiek van veel advocaten; sneeuw je opponenten onder met alles wat je maar kunt bedenken; uiteindelijk ziet men door de bomen het bos niet meer en voor je weet heb je het enkel nog over bijzaken. Op die wijze kun je procedures eindeloos rekken omdat het weerspreken van al die er met de haren bijgesleepte rommelargumenten wel heel veel tijd kosten om ze stuk voor stuk en keer op keer weer netjes en steekhoudend te weerleggen.
En hoe langer de procedure duurt, hoe groter de kans dat de 'eenvoudige' burger door uitputting, zowel financieel, emotioneel, fysiek en zelfs sociaal het loodje legt.

Hoewel de gedachte van Nijhoff c.s. de Staat te betrekken/aan te klagen in principe klopt wringt er nog iets; Ik weet nog steeds niet of ze/we het wel 'goed' aanpakken, ik heb het idee dat ze/we de juiste sleutel nog niet hebben gevonden voor het juridisch sluitend  aanpakken en vastzetten van de voor de mijnbouwschade verantwoordelijke partijen.
Het idee, naast en los van de schadeclaim op de NAM, ook de Staat aan te klagen is op zich juist, dat voel je als het ware met je klompen aan. Maar de grond voor een dergelijke aanklacht en bijbehorende claim is waarschijnlijk nog door niemand spijkerhard en goed omschreven, je kan er nog net iets te gemakkelijk omheen.

Dat is dan ook de reden voor mij om eens mijn licht op te steken bij een bekende Brusselse advocaat, en samen met hem eens te bezien of de Staat niet van boven (verdragsrechtelijk, constitutioneel) i.p.v. van onderen (via de emotioneel en financieel beschadigde burger die ten einde raad toch maar de gang naar de rechter tracht te vinden) kan worden aangepakt.


Hieronder heb ik, heel in het kort weergegeven op welk gedachtegoed onze huidige en toekomstige mijnbouwwet(ten) zouden moeten rusten.
aanleiding om dit eens op te schrijven is uiteraard alle ellende waarmee wij in Groningen worden geconfronteerd…,
maar het is een oprechte poging e.e.a. eens in een meer juridisch-ethisch perspectief te plaatsen…;
Ik zou u willen verzoeken:
Neem het ter harte…,
doe er wat mee.

Staatsmonopolie op delfstofwinning versus het grondrecht op persoonlijk bezit 

Je moet eerst duidelijk hebben waarom de Staat het monopolie op delfstofwinning toekomt en welke rechten en plichten daaruit voortvloeien voor alle betrokken partijen.

Persoonlijk bezit is een grondrecht dat iedere burger toekomt (binnen Nederland en de EU, zie art 17 EU-handvestzowel het bezit van goederen als het bezit van intellectueel eigendom is daarmee gegeven en gegarandeerd.
Dat recht gaat ver terug en wordt dan ook reeds uitdrukkelijk vermeld in artikel 4 van 'onze' eerste formele grondwet van 1798.

Dit recht op individueel bezit betreft ook het bezit van grond en de opbrengsten en vruchten daarvan, in principe dus ook de minerale opbrengsten.
De Overheid moet dus goede argumenten hebben om dat grondrecht in te perken op basis van artikel 14 van de Nederlandse Grondwet; En die goede argumenten zijn er; maar dan moet daar wel zeer zorgvuldig mee worden omgesprongen, zowel in relatie tot het Algemeen-Belang als het belang van de individuele burger die in zijn grondrecht op eigendom/bezit en het genieten van de vruchten van dat bezit aanmerkelijk wordt beperkt.

Inperking van grondrechten met oog op ’t Algemeen-Belang en tot Algemeen-Nut… 
Mijns inziens is een dergelijke inperking van het persoonlijk grondrecht op eigendom alleen dan te verantwoorden als daarmee niet enkel het Algemeen-Belang en het Algemeen-Nut wordt gediend, tevens moet ook (desnoods middels ’schadevergoeding’) het individuele belang van de 'onteigende' Burger zijn gewaarborgd. En met betrekking tot dat laatste gaat het zeker in Groningen goed mis. 

De baten van de Mijnbouw en meer in het bijzonder de Gaswinning, komen aan de Staat en de concessienemer maar bij de verdeling van de Staats-baten wordt niet of in onvoldoende mate rekening gehouden met de redelijke en gerechtvaardigde schadevergoeding aan de de-facto onteigende burger.
De onteigende burger wordt zo niet enkel de vrucht en opbrengst van zijn bezit ontnomen (wat gezien de de aard van de mijnbouw best te rechtvaardigen is) maar hem wordt zelfs een ook maar enigszins evenredig deel van de opbrengst onthouden, de verdeling van de baten gebeurt landelijk zonder ’t wegen van regionaal/lokaal/individueel gewicht van het belang en derving van ’t vruchtgebruik.
Sterker nog er vindt überhaupt geen schadevergoeding plaats waarop op grond van art.17 van het EU-handvest aanspraak gemaakt zou moeten kunnen worden. En wanneer er (zoals nu) als gevolg van de mijnbouwactiviteiten schade ontstaat aan het bovengronds eigendom/bezit, is het allesbehalve vanzelfsprekend dat de Staat i.c. haar mijnbouwende concessienemer(s) deze materiële schade zal verhelpen, vergoeden, laat staan dat zulks ruimhartig geschied.

Als schadevergoeding van zichtbare materiële schade aan gebouwen en overig bezit al zo moeizaam verloopt; zullen we maar het zwijgen toedoen over de immateriële schade, gezondheid, bestaanszekerheid en algemeen verlies aan vertrouwen op de Staat en in de samenleving…; 
Dat is onterecht, deze, immateriële schade is vaak wezenlijk en daarmee een deel van het gebrekkige schadeproces dat mensen doormaken. Bovendien kan zich immateriële schade ook gemakkelijk alsnog vertalen in flinke materiële schade zowel voor de individuele burger alsook in zwaarwegende schade aan de regionale economische ontwikkelingen op zowel korte als langere termijn.



De Falende Staat - misbruik van monopolie

Mijn idee is dat de Staat hier faalt als belangenbehartiger voor haar burgers en overige ingezetenen;
Dit falen vindt haar oorzaak in het 'onbegrepen' fundament dat aan de Mijnbouwwet ten grondslag zou moeten liggen.
Dit fundament zou als volgt kunnen worden uitgelegd en langs deze gedachtelijn vormgegeven.:

  • volgens de Code-Napoleon waaraan we danken dat in de huidige wetgeving op delfstofwinning, het monopolie op die delfstofwinning aan de Staat behoort, danwel dat dit monopolie haar is toegedeeld…,
    zou ’t volgende moeten worden aangenomen:
    • grond voor dat monopolie moet zijn dat de winning van delfstoffen ingrijpend is voor de gehele gemeenschap/samenleving…;
      • delfstoffen bevinden zich doorgaans verspreid over een groot gebied dat mogelijk toebehoort aan een veelheid van grondbezitters;
      • de exacte herkomst van gewonnen delfstoffen is vaak niet exact te bepalen naar het perceel van één specifieke grondbezitter…;
        • dit geldt met name voor vloeibare, gasvormige en ten behoeve van de winning in water opgeloste delfstoffen…,
          van delfstoffen die in vaste vorm worden onttrokken zal in principe de plek van winning mogelijk wel direct zijn te liëren aan een specifiek bovengronds perceel.
      • de invloed van delfstofwinning op/onder het ene perceel kan verregaande gevolgen hebben voor omliggende percelen…;
        daarbij valt te denken aan effecten op de waterhuishouding, bodemdalingseffecten…
        en zoals we inmiddels weten, ook zoiets als geïnduceerde aardbevingen en verschijnselen van liquefactie als gevolg daarvan.
        • om die reden zou het zeer onrechtvaardig zijn die lasten geheel (of zelfs maar gedeeltelijk) af te wentelen op hen die niet, danwel niet tenminste in evenredige mate, meedelen in de lusten.  
    • met de Staat als hoeder van het monopolie zouden in principe alle lusten en lasten, naar evenredigheid en billijkheid…
      … zowel voor rekening komen van,
      … alsook verdeeld worden over,
      de gehele samenleving;
      • de lusten van de winning komen dus niet enkel de toevallige eigenaar van de bovengrond toe omdat daar toevallig de toegang tot de mijn danwel de boorput staat;
      • de lasten komen niet eenzijdig omwonenden toe…
        - omdat zij nu eenmaal toevallig boven de mijngangen, gasbel, oliebron o.i.d. wonen…;
        - ofwel omdat zij geconfronteerd worden met schadeveroorzakende effecten van mijnbouw als gevolg van mijnbouwactiviteiten elders ongeacht of die plaatsvindt onder danwel direct aangrenzend danwel verder verwijderd van het perceel waarop die schadelijke effecten merkbaar zijn.  
  • als zodoende de Staat het monopolie rechtens toekomt…,
    • dan heeft zij de plicht zorg te dragen voor de belangen van de gehele samenleving… 
      en dus uitdrukkelijk ook voor hen die overmatig de lasten van delfstofwinning moeten ondergaan.
  • in de uitoefening van haar monopolie kan de Staat de winning in concessie uitgeven…;’
    • waarbij de concessie-nemer naar de Staat verantwoordelijk is…
      • … voor het nakomen van de winningsvoorwaarden
      • … voor het nakomen van de afspraken omtrent de afdrachten van gelden naar de Staat, danwel de daartoe door de Staat aangewezen derden.
      • … en voorzover de Staat de concessie-nemer geen vrijwaring heeft gegeven/gegund,
        voor het aan de Staat nakomen en voldoen van verplichtingen tot schadevergoedingen voor schades die als gevolg van de winning plaatsvinden.
        => m.a.w. met betrekking tot schades die zien op de 'concessionaire activiteiten' van (de) concessienemer…,
        is (de) concessienemer slechts verantwoording schuldig aan de Staat en dus niet zozeer aan individuele burgers, bedrijven of instellingen…;
        Concessienemer moet dus gerechtvaardigde schadevergoedingen doen aan de Staat (danwel de daartoe door de Staat aangewezen partij/derde).
  • gezien het monopolie van de Staat op de delfstofwinning dient bij elke voorkomende vorm van mijnbouwschade…
    • … elke beschadigde partij zich individueel…,
      danwel in gezamenlijkheid met gelijkaardig beschadigde partijen…,
      zich te wenden tot de Staat (of de daartoe door de Staat aangewezen uitvoeringsinstantie niet zijnde de concessienemer) voor schadeherstel, schadevergoeding danwel enige andere vorm van compensatie van schade…;
      Immers de beschadigde partij/beschadigde partijen…
      • heeft/hebben met betrekking tot de door hem/hen geleden/ondervonden schade geen enkele formele noch informele directe relatie tot die mijnbouwer die, individueel of in complex met andere mijnbouwers, door zijn handelen de veroorzaker geacht moeten worden te zijn van de veronderstelde (mogelijke, waarschijnlijke, vermoedelijke) mijnbouwschade van beschadigde partij/partijen;
      • behoeft/hoeven niet geacht te worden te weten wie de actuele/werkelijk (directe/indirecte) veroorzakers zijn van de door hem/hen geleden/ondervonden veronderstelde (mogelijke, waarschijnlijke, vermoedelijke) mijnbouwschade;
      • kan/kunnen niet geacht te worden de benodigde kennis te bezitten die nodig is om te kunnen bepalen of de door hem/hen geleden/ondervonden schade een directe, enkelvoudige of complexe oorzaak heeft die geheel of gedeeltelijk toe te schrijven is aan mijnbouwactiviteiten van één enkele minbouwer danwel het complex van mijnbouwactiviteiten van verscheidenen mijnbouwers.
    • … is het dus de Staat die, ten opzichte van alle haar ingezetene beschadigde partijen, te allen tijde  verantwoordelijk is en blijft voor schadeherstel, schadevergoeding of enige andere vorm van compensatie van schade als gevolg van mijnbouwactiviteiten.
      • derhalve dient de Staat dan ook steeds, bij elke terechte claim, zorg te dragen voor het in voldoende mate, hoogte en snelheid voldoen van schadeherstel, schadevergoeding of enige andere vorm van compensatie van schade door mijnbouwactiviteiten;
      • de de Staat toekomende zorg is ongeacht of zij de gemaakte kosten en overige inspanningen geheel, deel danwel geenszins kan verhalen op concessiehouders of derden die zij (de Staat) op haar beurt verantwoordelijk en aansprakelijk kan stellen voor de veroorzaakte mijnbouwschade. 




Vormgeving van de gewenste Omgekeerde Bewijslast…;
… wie stelt bewijst.

'Wie stelt bewijst' is een algemeen aanvaard rechtsbeginsel bij de aansprakelijkheidsstelling in de rechtspraak…
en daar zou op zich ook niet aan getornd hoeven te worden in geval van mijnbouwschade…;
Maar wat stellen wij als geldend toelaatbaar/gegrond bewijs?
Bij een zorgvuldige toepassing kan een als bewijs erkend redelijk vermoeden van bewijs feitelijk worden gezien als een wenselijke vorm van een omgekeerde bewijslast. Dat hiermee terughoudend moet worden omgesprongen is vanzelfsprekend.., even vanzelfsprekend als het erkennen de redelijkheid van de-facto vormen van omgekeerde bewijslast in die gevallen waar anders partijen niet aan hun recht zouden komen als van hen onomstotelijk bewijs zou worden verlangd (waar de kosten en middelen voor het aantonen van de onomstotelijkheid hen niet gegeven zijn, maar de redelijkheid van het vermoeden van bewijs tot strekking van bewijs wel gegeven is danwel eminent aanwezig geacht mag worden te zijn).

De bewijslast bij mijnbouwschade…
Bovenstaande als leidraad nemen zou de bewijslast bij mijnbouwschade als volgt moeten worden gezien: 

Bij een/elk redelijk vermoeden van mijnbouwschade…, is het mijnbouwschade…;
geldt derhalve het redelijk vermoeden als bewijs.
  • tenzij…
    • zonneklaar een andere oorzaak als 100% bewezen verklaard kan worden de werkelijke en enige en niet mijnbouwgerelateerde oorzaak van schade te zijn;
      • deze oorzaak verwijtbaar is aan de eigenaar, danwel bouwer danwel toezichthouder;
      • bij een gebrek verwijtbaar aan het tekortschieten van de toezichthouder (bijvoorbeeld SodM of Milieu-inspectie, maar ook Bouw- & Woning-toezicht, o.i.d.) mag de beschadigde partij niet alsnog in financiële of anderszins materiële zin het blijvend slachtoffer van de schade zijn. De dan verantwoordelijke partij (de toezichthouder) dient de schade te verhelpen c.q. te vergoeden.
  • geldt de zorgplicht van (de concessiegever-van de mijnbouwer - c.q.) de mijnbouwer
  • gebrekkige bouwconstructies mogen niet op grond van het niet voldoen aan nieuwe/achteraf gestelde normen voor (meer) mijnbouwbestendige bouw leiden tot uitsluiting of mindering van schadevergoeding.
  • doel van elke vorm van schadevergoeding en schadeherstel moet zijn
    • het herstellen van het volledig 'woongenot’ (en een daaraan gelijk te stellen gebruiksgenot voor bedrijven en instellingen) van de beschadigde partij
      • het compenseren van alle geleden schade:
        • loonderving
        • waardevermindering van onroerend goed
        • schade aan roerende zaken als gevolg van schade en het uitblijven van herstel aan onroerend goed
        • het vergoeden van alle in redelijkheid opgevoerde extra kosten die het gevolg zijn van de schade en het verloop van het schadeproces:
          => tijdelijke woning, opslag van goederen, advocaatkosten/juridische bijstand, extra reiskosten, verval van goederen, het treffen van tijdelijk maatregelen, etc.;
    • daarnaast in geval van schade m.b.t. van een ten gevolge van de schade gehinderde bedrijfsvoering van de beschadigde partij: het vergoeden van het economisch verlies als gevolg van de schade en het verloop van het schadeproces; 
      • => hoe langer de procedure aansleept en vootduurt, hoe hoger de opeisbare financiële compensatie;
        => langlopende procedures leiden tot meer schade, meer kans op langdurige schade en zelfs blijvende schade.

Het redelijk vermoeden van mijnbouwschade is gegeven ingeval…
  • de schade plaatsvindt in een gebied waaronder enige vorm van mijnbouw plaats vindt
    • de schade vermoedelijk ontstaan is dan wel verergerd kan zijn…
      • door vormen van bodembeweging;
      • chemische reacties als gevolg van veranderde bodemcondities die mede het gevolg/beïnvloed zouden kunnen zijn van mijnbouwactiviteiten;
      • peilaanpassingen die niet of niet in die mate zouden hebben plaatsgevonden indien er geen gaswinning of andere vormen van mijnbouw zouden hebben plaatsgevonden die dergelijke peilaanpassingen geheel of deels noodzakelijk hadden gemaakt. 
    • gevolgschade die zich niet in directe zin uit aan schade aan gebouwen, gronden en gewassen…,
      maar die wel geheel of in belangrijke mate kan worden toegeschreven aan de effecten van dergelijke vormen van mijnbouwschade op ander economische activiteiten en het functioneren van individuele personen, bedrijven en instellingen alsook de samenleving in haar geheel in het gebied waarbinnen (of direct daaraan aangrenzend) de schade veroorzakende mijnbouwactiviteiten plaatsvinden…;
      Daarbij valt o.a. te denken aan de kennelijk schadelijke gevolgen voor…  
      • individuele gezondheid
      • volksgezondheid
      • leefbaarheid
      • natuur en milieu
      • demografische krimp
      • economische krimp
      • arbeidsmarkt
      • algehele waardedaling aan onroerend goed in het gebied van de mijnbouwactiviteiten die het gevolg zijn dan wel versterkt zouden kunnen optreden danwel mogelijk verklaarbaar zijn a.g.v. van de mijnbouwactiviteiten. 


Hopelijk zijn bovenstaande overpeinzingen een goede aanzet om bij wet zaken rondom mijnbouw en mijnbouwschade beter en vooral eerlijker te regelen.

een vriendelijke groet,
Simon Koorn

Geen opmerkingen:

Een reactie posten